2022-08-29
Sphinx: Voorgeschiedenis — het liberale Gent van de 19de eeuw

Toen mijn vrouw en ik de koopakte ondertekenden van de gebouwen van de iconische stadsbioscoop Sphinx, wisten we dat we ook een stukje geschiedenis kochten. Op de akte stond niet alleen de naam van de verkoper, maar ook van de oorspronkelijke eigenaar, Les Maisons Liberales.

Het pand werd in 1912 gebouwd als het Liberaal Huis en daar ging een hele voorgeschiedenis aan vooraf. Als we hedendaagse termen gebruiken, dan zouden we kunnen zeggen dat de Gentse politiek in bijna de hele 19de eeuw blauw gekleurd was, maar als we naar de periode 1815-1849 kijken, dan zien we dat oranje historisch correcter is als kleur voor de Gentse liberalen.

Gent, het continentale Manchester

De tweede helft van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw werden gekenmerkt door de industriële revolutie. Groot-Brittannië was de koploper op het gebied van de overgang van manuele naar machinale arbeid, op de voet gevolgd door de regio die in 1830 de onafhankelijke staat België zou worden. Nadat de Gentenaar Lieven Bauwens erin slaagde de Mule Jenny, een spinmachine, het kanaal over te smokkelen, nam de textielnijverheid in zijn thuisstad een hoge vlucht en groeide Gent uit tot een soort ‘continentaal Manchester'. In 1836 telde de stad 1501 fabrieken en elk jaar kwamen er een zeventigtal bij. Zelfs kloosters werden omgebouwd tot industriële panden; enkel in de kuip van Gent was het bouwen van fabrieksgebouwen niet toegelaten. Tegelijkertijd schoten er overal arbeidershuisjes als paddenstoelen uit de grond. Ook het Gravensteen werd volgestouwd met koterijen ten dienste van de Gentse nijverheid.

Oranje of België?

Door het cijnskiesrecht bestond het electoraat in Gent voornamelijk uit ondernemers. Die waren om verschillende redenen niet onverdeeld gelukkig met de afscheuring van België van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.

De liberale antirevolutionairen werden omwille van hun trouw aan het koningshuis van Oranje orangisten genoemd. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1830 versloegen ze met vijftien verkozenen tegen vijf van de Société Patriotique.

De pro-Belgische oppositie bestond enerzijds uit Katholieken die met lede ogen aankeken tegen de verwereldlijking, onder andere van het onderwijs; anderzijds uit gematigde liberalen die het beleid van de Nederlandse koning te repressief vonden. Deze patriotten slaagden er met behulp van Brussel in een deel van de Gentse verkiezingen ongeldig te verklaren, maar gedeeltelijke nieuwe verkiezingen in november leverden hetzelfde resultaat op. Daarop werden de verkiezingen volledig ongeldig verklaard, maar dat had een averechts effect: in december haalden de orangisten alle zetels binnen.

Het waren politiek woelige jaren voor Gent. Na een vanuit Gent georganiseerde poging tot staatsgreep in 1831, werd het schepencollege vervangen door een Comité de Sûreté Publique. Dit mondde uit in een militair bestuur dat zou duren tot 1833. Ondanks gevangenisstraffen en andere represailles bleven de orangisten in de jaren die volgden sterk vertegenwoordigd in Gent. Pas toen Willem I in 1839 de Belgische staat erkende, begon hun invloed te tanen, al waren er her en der in het land nog orangistische oprispingen.

In 1841 sloten de Gentse orangisten een verbond met de gematigde liberalen: de Société électorale de la Flandre Orientale. Deze samenwerking leidt tot vijf opeenvolgende verkiezingsoverwinningen. In 1848 steken overal in Europa weer revoluties de kop op en flakkert het orangisme weer kortstondig op in Gent, maar de gematigde liberalen reageren met de oprichting van de Société Libérale Constitutionelle genoemd, kortweg de Liberale Associatie genoemd.

Wanneer koning Willem II in 1849 overlijdt, is het definitief gedaan met het orangisme. De realisaties van verschillende figuren uit deze periode zijn echter nog steeds zichtbaar zijn het hedendaagse Gent, al zijn we ons daar niet altijd bewust van.

Joseph Van Crombrugghe

De liberaal Joseph Van Crombrugghe was zowel onder Willem I als onder Leopold I burgemeester van Gent. Hoewel hij geen lid was van de gemeenteraad, benoemde Willem I hem in 1825 als opvolger van de tijdens zijn ambtstermijn overleden burgemeester Piers de Raveschoot. Bij de verkiezingen in 1830 werd hij met de steun van de orangisten herverkozen.

In 1831 moest Van Crombrugghe werken onder een militaire staat van beleg die pas in 1833 werd opgeheven. In 1836 won hij de verkiezingen, maar botste op een veto van de koning die de gematigde liberaal François Verhaeghe-De Naeyer aanduidde als burgervader. Wanneer die de burgemeesterssjerp weigerde, hielp Jean-Baptiste Minne-Barth de Belgische regering uit de brand tot woede van de zijn collega-orangisten. Minne-Barth aanvaardde het burgemeesterschap op voorwaarde dat hij tot hoogleraar van de Gentse universiteit werd benoemd. Hij bleef burgemeester tot 1840; daarna nam Van Crombrugghe het ambt weer over tot zijn overlijden in 1842.

Van Crombrugghe slaagde er tijdens zijn lange bewindsperiode in zijn stempel op Gent te drukken op twee gebieden: urbanisatie en onderwijs. Onder Willem I was hij begonnen met het kwantitatief en kwalitatief uitbreiden van het stedelijk onderwijs. Hij was ook de burgemeester die het startschot gaf voor de moderne urbanisatie van de stad. Tijdens zijn mandaat werd het kanaal Gent-Terneuzen afgewerkt en werden er dokken gegraven om Gent relevant te houden als havenstad. De opera, het justitiepaleis en de Aula van de universiteit in de Volderstraat dateren ook uit die tijd. In 1837 kreeg Gent met het Zuidstation een eerste treinverbinding met een spoorlijn naar Mechelen.

Constant en Charles de Kerckhove de Denterghem

Burgemeester Van Crombrugghe werd na zijn dood in 1842 opgevolgd door Constant de Kerckhove de Denterghem. Van oorsprong orangist, was de nieuwe burgemeester gaandeweg naar een meer gematigd liberalisme geëvolueerd. Ook hij hechtte veel belang aan het stedelijk onderwijs, maar hij stootte meer en meer op verzet van de liberaal-katholieken in eigen rangen.

Judocus Delehaye, die zowel een verleden had bij de Société Patriotique als bij de gematigde liberalen, hekelde de liberale politiek op het gebied van onderwijs. In 1854 won hij de verkiezingen en het burgemeesterschap met zijn Nouvelle Association Électorale die liberaal-katholieken en klerikalen met elkaar verbond. Het katholieke intermezzo duurde niet lang. In 1857 wonnen de kandidaten van de Liberale Associatie en verloor Dok Den Draaier, zoals Delehaye omwille van zijn bochtig parcours genoemd werd, zijn burgemeesterssjerp aan de zoon van zijn voorganger, Charles de Kerckhove de Denterghem.

Charles was in 1848 een van de oprichters van de Liberale Associatie geweest. Hij vertegenwoordigde de verjongingsbeweging van de liberalen. Na een eerste overwinning in 1857, versloeg hij de klerikalen ook in 1860 en wel op zo’n verpletterende wijze dat die tot 1881 geen kandidaten meer leverden voor de verkiezingen. Net zoals Van Crombrugghe in de eerste helft van de negentiende eeuw, kon Charles de Kerckhove zijn burgemeesterssjerp gedurende een zeer lange periode behouden, namelijk tot aan zijn dood in 1882. Dat liet hem toe de urbanisatie van de stad verder te zetten. Bereikbaarheid, secularisering en sanering kregen topprioriteit.

In 1849 maakte een cholera-epidemie 2224 slachtoffers in Gent. Nieuwe uitbraken in 1854 en 1854 kosten respectievelijk het leven aan 1004 en 1200 Gentse inwoners. In 1866 is de dodentol nog hoger. Er vallen 2769 doden te betreuren, wat overeenkomt met 2.4% van de toenmalige totale Gentse bevolking. De cholerabacterie werd pas in 1883 door de Duister Robert Koch ontdekt. Voor die tijd dacht men dat de ziekte veroorzaakt werd door kwalijke geuren, miasmen, die opstegen uit vervuilde wateren. Een vijfde van de Gentse bevolking woonde opeengepakt in donkere, slecht verluchte beluiken. De vele grachten en rivieren in de stad deden dienst als open riolen. Het was voor de Gentse industriëlen die in Gent de plak zwaaiden dus niet lang zoeken naar de oorzaak van de ziektes die hun arbeiders troffen. Om steden te helpen dergelijke epidemieën te bestrijden, kwam er in 1858 een wet op de onteigening voor het saneren van ongezonde wijken. Negen jaar later werd die uitgebreid met de wet op onteigening voor verfraaiing.

Voor de uitvoering van saneringswerken golden Parijs en Brussel als het grote voorbeeld voor de opeenvolgende liberale burgemeesters de Kerckhove, Lippens en Braun.

Haussmann in Parijs en Anspach in Brussel

Als prefect van het Seinedepartement kreeg Georges-Eugène Haussmann van Napoleon III de opdracht Parijs grondig te verbouwen. De rechtstreekse aanleiding hiertoe waren de revolutionaire onlusten van 1848. Napoleon III besefte dat het moeilijker was een opstand de kop in te drukken in het web van nauwe middeleeuwse straatjes dat Parijs toen was, dan in de stad met grote boulevards die we vandaag kennen. Op de Place de l’Étoile bijvoorbeeld, die in 1970 de naam Place Charles de Gaulle kreeg en die gekend is vanwege de Arc de Triomphe, komen een dozijn rechte lanen samen die gemakkelijk vanop het plein met een kanon onder schot kunnen gehouden worden. Brede, rechte straten maakten ook snelle troepenverplaatsingen mogelijk.

Daarnaast wilde de toenmalige koning en latere president de stad ook opfrissen. In grote delen van Parijs was er stromend water noch riolering, wat een ramp betekende op het vlak van hygiëne. Hausmann kreeg van Napoleon III de bijkomende opdracht om meer openbare ruimte te creëren in de vorm van parken en groen om meer licht en lucht in de stad te brengen.

Het voorbeeld van Parijs kreeg eerst navolging in Brussel, waar de liberale burgemeester Jules Anspach het plan opvatte om Brussel te ‘saneren en verfraaien, er de kern van de agglomeratie van maken, het centrum van handel, nijverheid en welvaart’. In de periode 1869-1874 gaf hij opdracht om de Zenne te overwelven en er grote boulevards op te voorzien die we vandaag kennen als de Maurice Lemonnierlaan, de Jules Anspachlaan en de Adolphe Maxlaan.

Het Zollikofer-de Vigneplan

Nadat het Gentse gemeentebestuur eerder ad hoc her en der arbeidershuisjes had laten slopen en waterlopen had gedempt, presenteren ingenieur Eduard Zollikofer en architect Edmond de Vigne als vertegenwoordigers van de Compagnie Immobiliere de Belgique in 1880 het Zollikofer-de Vigneplan. Het is hun bedoeling het Zuidstation met het centrum van de stad te verbinden door een reeks grondige ingrepen in de Nederscheldewijk. In deze wijk, gelegen tussen de Nederschelde, de Zuidstationstraat en de Brabantdam, woonden zo’n drieduizend textielarbeiders in beluiken met huisjes van 22 vierkante meter. Het grootste deel onder hen werkte in de Lousbergs katoenfabriek tussen de Keizer Karelstraat en de Reep. De wijk werd doorkruist door de Oude Schelde en was zo afgesneden van het stadscentrum.

Zollikofer en de Vigne stelden een plan voor om een centrale as aan te leggen van het Zuid tot aan de Reep, de Vlaanderenstraat, met in het midden een rond punt, het huidige Hippoliet Lippensplein. Dit plan vormde het startschot voor een verregaande urbanisatie van Gent, maar stootte op veel weerstand. Door de vele onteigeningen zou het project drieduizend arbeiders dakloos maken. Het plan zou pas goedgekeurd en uitgevoerd raken tijdens het burgemeesterschap van Hippolyte Lippens, partijgenoot en schoonzoon van Charles de Kerckhove.

Voor de Compagnie Immobiliere de Belgique was het Zollikofer-de Vigneplan een groot succes. De stad nam de kost van de straatwerken op zich, verleende subsidies en stond ook een aantal eigendommen af. De grond steeg met een factor twee tot drie in waarde. Het hielp natuurlijk dat de belanghebbenden van de Compagnie dankzij het cijnskiesrecht zwaar wogen op de politiek. De stad zelf voer er ook wel bij. De riante burgerwoningen van de Vlaanderenstraat trokken gegoede burgers aan. Het kadastraal inkomen steeg met 207 procent. De Gentse bourgeoisie kon eindelijk winkelen en flaneren in de eigen stad. Het was een mooi voorbeeld van gentrificatie, lang voor het woord voor dit fenomeen bedacht werd. Naar de rest van de bevolking toe werd het hele project verkocht als een goed werk in het belang van de volksgezondheid.

De kleine zelfstandigen en arbeiders die onteigend waren, moesten op zoek naar een nieuwe woonst. Aangezien er in de onteigeningswet van 1867 geen clausule stond die de onteigenden beschermde, waren zij de grote verliezers. Al tijdens Charles de Kerckhove waren het woelige socio-economische tijden, met stakingen in de textielsector en confrontaties tussen werkgevers en werknemers.

Hippolyte Lippens

Burgemeester Lippens ontpopt zich als modernere liberaal tot gesprekspartner van de socialistische leiders en verleent steun aan hun manifestaties ten voordele van het algemeen enkelvoudig stemrecht. Hij beseft dat de wereld aan het veranderen is en begint de Liberale Associatie voor te bereiden op een metamorfose in een liberale volkspartij.

In 1893 verving het algemeen meervoudig stemrecht het cijnskiesrecht. Vanaf dan mocht elke mannelijke burger ouder dan 25 jaar stemmen. Gezinshoofden die gehuwd waren en een woning in hun bezit hadden, eigenaars van onroerende goederen, houders van een spaarboekje en houders van een diploma hoger onderwijs kregen één of twee extra stemmen. Bij de eerstvolgende verkiezingen, in 1895, heeft de Liberale Associatie geen meerderheid meer. Hippolyte Lippens verliest zijn burgemeesterssjerp, maar hij kan terugkijken op flink wat verwezenlijkingen op het gebied van urbanisatie. Naast het reeds vermelde Zollikofer-de Vigneplan, liet hij ook de Heirniswijk en de Bataviawijk aan de Blandijnberg saneren. Net zoals zijn voorgangers liet hij ook de Gentse haven verder uitbreiden.

 

Wordt vervolgd: in de volgende episode (die nog moet geschreven worden) zal ik vertellen hoe onder burgemeester Emile Braun de kuip van Gent onderhanden wordt genomen en hoe er naar de wereldtentoonstelling van 1913 wordt toegeleefd.

Topics: sphinx

Entreprenerd

Book cover Entreprenerd
Buy Bruno's book

Wintercircus

Ghent Wintercircus Campus

Blog

More...

Topics