Een klein half jaar geleden besprak ik het eerste nummer van In Tenebris, een gloednieuw 'tijdschrift voor fantastiek' zoals het toen op de cover stond. Vorige week werd In Tenebris #2: Wat schuilt in de wolken... aan huis bezorgd en ik was benieuwd om te ontdekken in hoeverre het tweede nummer de kwaliteit van het eerste evenaarde, en ook wat eventueel anders aangepakt werd.
Het eerste wat opviel, was de cover. Ook nu weer werd voor een illustrator gekozen die alle tekeningen levert voor het magazine. Dit keer ging de eer naar Philippe Foerster, een tekenaar die heel bekend is in Frankrijk en het Franstalige landsdeel van België, maar die in Vlaanderen en Nederland onderbelicht bleef. Ik kende hem zelf niet, maar net zoals in #1 bevat In Tenebris #2 een interview waarin we de 'illustrator van dienst' beter leren kennen. Foerster heeft een totaal andere stijl dan Luc Devroe die het eerste nummer met tekeningen verluchtte, maar de illustratie op de cover is opnieuw zeer uitnodigend. Het lijkt een bewuste keuze om telkens maar met één illustrator te werken voor elk nieuw nummer. Dat werkt; ik vind dat een goede keuze.
In Tenebris #2 is met 256 bladzijden een pak dikker dan het eerste nummer, dat toch ook al een respectabele 200 pagina's telde. Een blik op de inhoudstafel vestigt bovendien de aandacht op een nieuwigheid. Het magazine wordt nu in twee delen opgedeeld.
In mijn recensie voor #1 wees ik er al op dat het magazine enerzijds 'oud werk' uit de duisternis wil bevrijden. Dit gebeurt in het eerste deel in de rubriek Kroniek der klassieken; in het tweede deel heet de rubriek Verhalen uit de vergeethoek. Anderzijds wordt in beide delen 'nieuwer werk' belicht, onder de titel Korte verhalen. Deze aanpak lijkt een blijvend gegeven te zijn; ik begin nu pas echt de betekenis van de naam van het magazine In Tenebris te begrijpen.
Ook nu weer wordt er bij de klassieken een verhaal van John Flanders (1887-1964) gepresenteerd, met daarnaast ook werk van Arthur Conan Doyle (1859-1930) en Kurd Lasswitz (1848-1910). Bij het nieuwer werk vinden we Luc Geeraert, Frank Roger en Pen Stewart terug die ook al in #1 aan bod kwamen.Na slechts twee nummers is het misschien te vroeg om al van vaste waarden te spreken, maar terugkerende auteurs geven het magazine een zekere herkenbaarheid. Dat is fijn zolang er ook ruimte is voor nieuwe schrijvers. In #1 was ik gecharmeerd door het verhaal van Katrien Ricart; in #2 verraste vooral de bijdrage van Jean Paul Van Bendegem me. Je kan de bekende Gentse emeritus bezwaarlijk een nieuwe naam noemen, maar het was wel de eerste keer dat ik fictie van zijn hand las. Verder herkende ik Ludo Noens, Guido Eekhaut en F.P.G. Camerman als schrijvers die je ook wel eens in andere tijdschriften terugvindt.
Ik weet niet of het een opzettelijke keuze was, of gewoon zo is gelopen, maar waar de korte inleidingen van de verhalen en artikels in #1 geschreven leken door een redactieteam ('Terloops willen we de lezer erop attent maken ...' op p10, 'Nou, Luc, wij vinden het heerlijk om jouw verhalen te lezen' op p60, etc.), struikelde ik in #2 iets te veel over het gebruik van de eerste persoon enkelvoud ('... bedoel ik dat we door het bos de bomen niet meer zien' op p8, '... maar wat ik het meest aan hem waardeer...' op p38, 'Ik hoop dat we hem nog vaker...' op p56, etc.).
'Wie is die ik?' vroeg ik me als argeloze lezer af. Teruggrijpend naar het editoriaal op pagina 7 neem ik aan dat DannY De LaeT aan het woord is. Het gebruik van de ik-persoon is wat mij betreft OK in een editoriaal en in recensies, maar het gaat hier om een ik-persoon die optreedt alsof hij de enige curator is van het magazine. Misschien is dat ook zo: veel mooie initiatieven ontstaan als eenmansproject onder leiding van een 'benevolent dictator'. Ik weet echter niet of het op de lange termijn een goed idee is. Zelf heb ik ervaren dat het geheim van succes erin bestaat jezelf zo vervangbaar mogelijk te maken. Na slechts twee nummers geef ik DannY wat dit betreft het voordeel van de twijfel, ook al omdat ik zijn artikels (Op reis naar Magonia, het rijk der wolken dat hij samen met St. John Justice schreef en Léon Goetgeluck en 'Het mysterie van het jaar 2000') zeer interessant vond. In de toekomst zou ik graag het team achter In Tenebris wat prominenter naar voren zien komen.
Laten we eens kijken naar de verhalen die DannY voor ons koos.
In het eerste deel spelen wolken (en wat zich daar mogelijk in, op of boven bevindt) een grote rol. In zijn inleiding maakt DannY ons warm voor een verhaal van Arthur Conan Doyle dat eens niet over Sherlock Holmes gaat (mijn interesse is gewekt), maar een zweem science fiction (*) en een flinke dosis gruwel bevat (ik wil meteen beginnen lezen, vooral omdat ik benieuwd ben naar de science fiction).
(*) Normaal gezien zou ik sciencefiction in één woord schrijven, maar DannY De Laet steekt niet onder stoelen of banken dat hij dit absurd vindt. Hij blijft vasthouden aan science fiction in twee woorden, met dezelfde hardnekkigheid als die waarmee ik in mijn eigen branche open-source software in het Engels zonder koppelteken blijf schrijven, ongeacht wat de Engelse spraakkunst me voorschrijft.
Misschien waren mijn verwachtingen te hoog, maar ik vond dat Terreur in de hoogte zeer traag op gang kwam. De beschrijving over vliegen op hoge hoogtes kwam nogal gedateerd over. Verwacht geen Méliès: er wordt niet naar de maan gevlogen, wel op 12.000 meter. Ter vergelijking: de 'ruimte' bevindt zich officieel ergens tussen 80 km (FAA) en 100 km (de Kármánlijn) hoog; een Boeing vliegt vandaag met gemak 10.000 meter hoog; een Airbus zelfs 13.000 meter. Ik maakte de fout om met een moderne blik naar Doyles verhaal te kijken. En toch: ook de horror was mij te weinig angstaanjagend. Terreur in de hoogte toverde eerder een glimlach op mijn mond dan kippenvel op mijn huid.
Ik heb het openingsverhaal dus eerder gelezen als curiosum, net zoals ik de oudste verhalen las in The Oxford Book of Science Fiction Stories. Dit is een verzameling van 30 kortverhalen, geschreven tussen 1903 en 1990, die een overzicht geven van de evolutie van science fiction als genre. Eenmaal over de drempel van het eerste verhaal heen, kon ik gelukkig van de andere wolkenverhalen genieten. Het reeds vermelde Magonia-artikel was een mooie afsluiter van het thematische gedeelte van #2.
In deel twee volgen twee verhalen en een gedicht die niet meteen een link hebben naar wolken, maar wel voldoen aan de noemer 'fantastiek en mysterie'. Net zoals Doyles Terreur in de hoogte kwam ook Estelle van Guido Eekhaut traag op gang, maar bij Eekhaut stoorde ik me daar niet aan omwille van het sterke (en oververwachte) einde. Als geheel biedt In Tenebris #2 dus weer een mooie selectie korte verhalen, al begint het ontbreken van science fiction wel wat op te vallen. Deel twee bevat ook het reeds vermelde interview met de illustrator en het fijne artikel over een merkwaardig boek waarvoor prentjes getekend door ene Léon Goetgeluck gespaard konden worden.
In de rubriek Actualia worden opnieuw een reeks magazines, boeken en strips besproken door (ddl) en (am), meer bepaald DannY De Laet en Anton Marcus. Over deze rubriek schreef ik in mijn recensie van In Tenebris #1 het volgende: 'Als ze een boek niet goed vinden, dan heb je dat geweten. Dat is enerzijds verfrissend (het is eens iets anders dan de promo-talk die je in bepaalde media voorgeschoteld krijgt); anderzijds mag het geen overdreven gimmick worden.' Ik wil die laatste zeven woorden terugnemen. Het lijkt wel alsof beide recensenten mijn commentaar gelezen hebben en, niet zonder succes, nog een tandje hebben bijgestoken.
Sta me toe twee voorbeelden te citeren:
Als ik de buurman was van (am), ik zou op de dag dat het oud papier buitengezet wordt op wacht staan om er die verfoeide boeken uit te vissen en te kijken of het werkelijk zo erg is.
Het is gelukkig niet allemaal kommer en kwel. Er zijn ook boeken die 'Aanbevolen [worden] voor jong en oud' en er is aanstekelijke opwinding over een boek waarover 'meer [...] in volgend nummer.' Wat ik vooral apprecieer aan de recensies is dat je er perfect van kunt genieten ook als je de besproken publicatie niet zelf hebt gelezen. Dat is geen evidentie.
Het Nederlandse magazine Fantastische Vertellingen heeft een rubriek Onder de indruk en als ik bijvoorbeeld naar het recentste nummer kijk (FV68), dan is dat wel even anders. De bespreking van de verhalenbundel Ganymedes 23 (FV68, p46-49) leest als een inhoudstafel met titels en auteurs, waar telkens één zinnetje aan besteed wordt. Als je het boek niet gelezen hebt, dan heb je daar weinig aan; als je het boek wel las, dan brengt dat ene zinnetje weinig bij. Ik geef toe dat ik zelf in die val trapte in mijn bespreking van In Tenebris #1; ik hoop dat deze bespreking een stap vooruit is, al ben ik nog lang geen (ddl) of (am).
Van een stap vooruit gesproken: ik vond #1 al goed gemaakt, maar #2 vind ik nog beter. Alleen al als je naar de rubriek Actualia kijkt, dan werd een bespreking nu eens afgesloten met een volledige naam (Anton Marcus) op p188, dan weer met initialen in kleine letters (am) op pp 188, 191, 193, maar ook in hoofdletters (AM) op p 194. Een enkele keer ontbrak de verwijzing naar een recensent (pp 187-188). In #2 is alles veel strakker geproduceerd. Ik ontdekte ook minder schrijf- en andere foutjes. Er is duidelijk meer werk gestopt in redactie en proofreading. Dat kan ik alleen maar toejuichen.
Dat belooft voor In Tenebris #3 dat binnen een half jaar verwacht wordt!