Vorige zomer nam ik deel aan de schrijfwedstrijd georganiseerd door de Bibliotheek van Maastricht: de Dupin Award. Omdat ik nog geen mail over de resultaten van de wedstrijd ontving, ging ik online op zoek om te zien of er al een winnaar was. Zo ontdekte ik dat de eerste prijs al op 22 september werd uitgereikt in het Centre Céramique. Jammer dat de organisatie de deelnemers hiervan niet op de hoogte bracht; dat was nog zo vriendelijk geweest. Maar goed, ik heb dus niet gewonnen.
De opdracht was om Centre Céramique als plaats delict op te voeren in een misdaadverhaal. Zoals altijd deed ik wat opzoekingen. Ik las dat Jean-Paul Colin, de sitebeheerder van EdgarAllanPoe.nl de jury voorzat. De keuze voor een verhaal waar Poe in betrokken werd, lag dus voor de hand, ook al omdate de Dupin Award genoemd is naar een personage gecreëerd door de Amerikaanse schrijver en omdat er in 2023 een Poe-tentoonstelling was in het Centre Céramique. Om het nog concreter te maken, besloot ik de conservator Limburgse en Bijzondere Collectie van het Centre Céramique, Joes Minis, rechtstreeks bij het verhaal te betrekken. Mijn research strekte zich zelfs uit tot de US, waar ik de items 18.997 en 18.998 uit de Mercer-cataloog opdiepte, die door de Amerikaanse collega van Joes Minis, Corey Amsler, voorgesteld worden in een filmpje op Facebook.
Ik vrees dat ik wat te hard van stapel gelopen ben wat die research betreft, want mijn verhaal haalde de top drie niet:
Er zit inkt in de inktpot van Edgar Allan Poe. Op zich lijkt dat misschien niet zo bijzonder. Het bevatten van inkt is een normale zaak voor een inktpot; dat is waar hij voor gemaakt is. Er zit trouwens ook zand in de bijhorende zandstrooier, stelt Joes vast. Hij trekt een paar latex handschoenen aan en haalt het schrijfgerei voorzichtig van achter het beveiligde glas vandaan. Zand werd vroeger over een pas beschreven blad uitgestrooid. Het absorbeert de overtollige inkt zodat die niet uitvloeit over het papier en zo het geschrevene onleesbaar maakt.
Dat is niet waar Joes aan denkt als hij even later de inktpot en de strooibus van naderbij bestudeert in zijn atelier.
‘Hoe is die inkt in die inktpot en dat zand in die strooibus terechtgekomen?’ vraagt Joes zich hardop af. ‘Dit zijn waardevolle museumstukken. Ze zaten in een gesloten vitrinekast in een gebouw dat uitgerust is met de modernste alarmsystemen en beveiligingscamera’s. Als dit vandalisme is, dan heeft de dader wel heel veel moeite gedaan om zijn slag te slaan.’
Joes Minis is al jarenlang conservator van de speciale collecties in het Centre Céramique in Maastricht. Meer recent cureerde hij ook de tentoonstelling over het leven en werk van Edgar Allan Poe. De Amerikaanse schrijver, poëet, essayist, recensent en redacteur uit de eerste helft van de negentiende eeuw blijkt populairder dan ooit. Vooral Poe’s macabere, spookachtige verhalen worden tot op vandaag nog altijd gretig gelezen. Daarnaast vormt hij al twee eeuwen lang een inspiratiebron voor schrijvers in het genre van het mysterieuze en fantasierijke verhaal. De expo is een schot in de roos. Ze trekt een groot en geïnteresseerd publiek aan uit binnen- en buitenland.
Joes was in de wolken geweest toen zijn Amerikaanse vakgenoot Cory Amsler twee unieke stukken onder zijn aandacht bracht. Cory werkt als VP of Collections and Interpretation in het Mercer Museum in Doylestown, Pennsylvania. Hij kon zijn werkgever ertoe overhalen om de objecten met nummers 18.997 en 18.998 uit de Mercer-cataloog in bruikleen te geven aan het Centre Céramique, en dat voor de duur van de tentoonstelling in Maastricht.
De inkwell (inktpot) en pounce box (strooibus) waren ooit in het bezit van Edgar Allan Poe.
‘Wie weet heeft hij ze ooit gebruikt om er zijn eerste verhalen mee te schrijven,’ zo vertelde Cory Amsler. ‘Ze behoorden oorspronkelijk toe aan zijn pleegvader, John Allan, wiens naam samen met het jaartal ‘13 in de voorwerpen gegraveerd is. De toen nog jonge schrijver nam deze schrijfbenodigdheden met zich mee toen hij in 1830 naar de militaire academie van West Point trok. Naar verluidt vergat hij toestemming te vragen om ze te lenen, zo blijkt uit de bewaarde briefwisseling tussen het thuisfront en de academie.’
Joes wil het vertrouwen van Cory en het Mercer Museum niet beschamen.
‘Mijn eerste zorg bestaat erin de voorwerpen te herstellen in de staat waarin we ze gekregen hebben,’ zegt Joes wanneer Mark Gooris bij hem komt aankloppen. Mark is verantwoordelijk voor de beveiliging in het Centre Céramique. Hij wil van Joes horen wat er aan de hand is. Joes vertelt hem over de inkt en het zand.
‘Kunnen jullie de camerabeelden bekijken om te zien hoe dit is kunnen gebeuren?’ vraagt hij.
‘Komt in orde, meneer Minis,’ antwoordt Mark. ‘We brengen u op de hoogte zodra we iets vinden.’
Inkt uit een inktpot gieten en zand uit een strooibus strooien, het lijkt een triviaal klusje, maar Joes wil geen enkel risico nemen met deze historisch waardevolle objecten. Voorzichtig tilt hij het glazen gedeelte uit het omhulsel van messing. Hij verwijdert zorgvuldig de laatste restjes inkt. Ook de zandstrooier wordt met de grootste omzichtigheid onderhanden genomen. Als laatste reinigt hij met een wattenstaafje elk van de dertig gaatjes waardoor zand gestrooid kan worden. Er valt een pak van zijn hart wanneer het werk achter de rug is. De daad van vandalisme heeft de voorwerpen niet beschadigd.
Joes kijkt op de klok. Het is al een stuk na sluitingstijd. Hij brengt de inktpot en de strooibus terug naar de tentoonstelling, controleert of de vitrinekast goed afgesloten is, en brengt dan een bezoekje aan het kantoor van het beveiligingsteam.
‘We hebben de beelden van vorige nacht bekeken, en ook al die van gisteren,’ legt Mark uit, ‘maar tot nu toe hebben we nog niets opgemerkt dat ons verdacht voorkomt. Door het vele volk overdag is het moeilijker om de beelden te bestuderen, maar we doen ons best. Het vergt gewoon veel tijd.’
Op dat moment komt Peter Lamers het kantoor binnen. Zijn nachtshift begint om halfzeven. Wanneer hij hoort waar Joes en Mark naar zoeken, schiet hem iets te binnen.
‘Kan je de beelden van de nacht van zondag op maandag eens oproepen?’ vraagt hij. ‘Rond middernacht is toen even het stil alarm afgegaan.’
‘Wat was daar de oorzaak van?’
‘Ik heb die nacht een vogel weggejaagd. Ik weet niet hoe hij binnen raakte en ik weet ook niet hoe hij weer buiten geraakt is. Opeens was hij weer verdwenen.’
‘Wat voor soort vogel was het?’
‘Ik denk dat het een kraai was, maar door de duisternis en de schaduwen leek hij groter dan een normale kraai.’
Joes fronst de wenkbrauwen: ‘Zou het een raaf geweest kunnen zijn?’
‘Hier hebben we hem,’ onderbreekt Mark Joes’ gedachten. ‘Het is inderdaad een kanjer van een vogel. Hij zit boven op de vitrinekast. Het lijkt wel alsof hij een bijzondere aandacht heeft voor de inktpot en de strooibus.’
‘Wat is hij aan het doen?’ vraagt Peter. ‘Hoe is hij plots in de kast geraakt?’
Joes, Mark en Peter kunnen hun ogen niet geloven. De raaf die een moment eerder nog op de kast zat, zit nu achter het beveiligde glas.
‘Misschien is het gezichtsbedrog,’ zegt Mark. ‘Misschien zien we de weerkaatsing van de raaf in het glas. De camerabeelden zijn niet altijd even duidelijk.’
Plots licht het beeld op. Het is Peter die de zaal binnenkomt en per ongeluk met zijn zaklamp in de camera schijnt. De nachtwaker schrikt wanneer de zwarte vogel langs de muren van de zaal scheert en vervolgens in de richting van het plafond verdwijnt.
‘Ik deed het bijna in mijn broek toen dat beest op me af kwam,’ geeft Peter toe. ‘Ik heb daarna overal gezocht, maar ik heb het niet meer terug gezien.’
‘Dat is inderdaad een vreemd voorval,’ besluit Mark, ‘maar ik denk niet dat we het mysterie vandaag nog zullen oplossen. Het is een lange dag geweest. Ik ga naar huis. Morgen zoeken we verder.’
‘Je hebt gelijk,’ zegt Joes. ‘Ik denk dat ik ook maar eens huiswaarts ga. Bedankt voor al het werk, Mark. Goeienacht Peter, hou een extra oogje in het zeil bij de inktpot, wil je?’
‘Daar kunt u op rekenen, meneer Minis.’
—
Die nacht gaat de telefoon bij Joes. Hij kijkt op de klok op zijn nachtkastje. Het is even na middernacht. Wie belt er op zo’n ongoddelijk uur?
‘Het beest is teruggekeerd, meneer Minis,’ hoort Joes zeggen aan de andere kant van de lijn. Het is Peter: ‘Ik was om middernacht in de zaal met de inktpot toen hij plots als een roofvogel uit de lucht aan kwam gezweefd.’
‘Meen je dat?’ vraagt Joes verbaasd. ‘Dit is geen uur om grapjes te maken.’
‘Het is geen grap, meneer Minis. Hij kwam recht op me af. Ik moest mijn gezicht bedekken om me te beschermen tegen zijn klauwen. Toen ik weer opkeek, zat hij op de kast met de inktpot. Ik heb al mijn moed bijeengeraapt en ik ben er, weidse gebaren makend, naartoe gerend. Hij verdween op exact dezelfde manier als de vorige keer.’
‘Heb je Mark al gebeld?’
‘Ja, hij is op weg naar hier. We gaan samen het hele complex uitkammen. Misschien houdt het beest zich ergens binnenin het gebouw schuil.’
‘Ik kom ook af. Binnen een kwartiertje ben ik er.’
Joes komt samen met Mark aan. Peter laat hen binnen. Joes haast zich meteen naar de zaal waar de raaf verscheen.
‘Niet te geloven,’ zegt hij wanneer hij voor de vitrinekast staat. ‘Er zit opnieuw inkt in de inktpot van Edgar Allan Poe.’
Een uur later bekijken Mark, Peter en Joes de beelden van de nacht. Ze hebben net elk hoekje en kantje van het gebouw onderzocht.
‘We hebben niets gevonden,’ zegt Mark teleurgesteld. ‘We hebben er geen idee van waar de raaf naartoe is.’
‘Ik snap het niet,’ kreunt Peter. ‘Het beest is te zien op de camera’s in de tentoonstellingszaal, maar zodra hij daar uit beeld verdwijnt, verschijnt hij op geen enkele andere camera.’
De mannen kijken elkaar aan. Geen van de drie wil de eerste zijn die ‘het bovennatuurlijke’ oppert als mogelijke verklaring, maar de stilte die tussen hen hangt, is veelzeggend. Alle drie denken ze hetzelfde: het spookt in het Centre Céramique.
‘Ik heb veel werk morgen,’ zucht Joes uiteindelijk. ‘Ik wil dat die inktpot en strooibus zo vlug mogelijk weer tentoongesteld kunnen worden.’
De volgende ochtend kruipt Joes na een paar slapeloze uren uit bed. Zodra hij op zijn atelier aankomt, begint hij voor de tweede maal aan het precisiewerkje. Even overweegt hij Cory Amsler op te bellen om te vragen of dit fenomeen zich eerder al voordeed in het Mercer Museum, maar hij besluit het toch maar niet te doen. Hij wil niet dat zijn Amerikaanse collega hem voor gek verklaart.
‘Wat denk je?’ vraagt Mark wanneer Joes de gereinigde voorwerpen terugplaatst. ‘Zal de raaf vannacht opnieuw verschijnen?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordt Joes, ‘maar ik ga vandaag wat vroeger naar huis en ik kom voor middernacht terug. Als de raaf terug opduikt, dan wil ik dat met mijn eigen ogen zien.’
‘Ik had net hetzelfde idee,’ zegt Mark. ‘Ik durf met niemand over het voorval te praten. Ondanks de beelden ben ik bang dat mensen zullen denken dat ik niet goed wijs ben.’
‘Ik snap helemaal wat je bedoelt, Mark. Tot vannacht?’
‘Tot vannacht, meneer Minis.’
—
Met zijn drieën houden Joes, Peter en Mark die nacht de wacht bij de inktpot. Joes kijkt op de klok hoe de seconden wegtikken naar middernacht, en dan is het zover.
‘De raaf,’ fluistert Peter.
‘Ik zie hem,’ fluisteren Joes en Mark unisono terug.
Ook de raaf heeft hen gezien. Hij cirkelt gracieus naar beneden. Wanneer hij zich boven Joes bevindt, laat hij een grote veer in de schoot van de conservator vallen. Vervolgens gaat hij op de vitrinekast zitten.
‘Het lijkt wel of hij in de kast zit,’ zegt Mark.
Peter knikt, maar Joes’ aandacht wordt volledig opgeëist door de ravenveer. Hij haalt een zakmes uit zijn jaszak, knipt het scherpe gedeelte open en snijdt de punt van de veer schuin af. Hij prutst er vervolgens het merg uit en maakt een verticaal gleufje in het midden van de schacht. Met een paar extra sneetjes maakt hij een volmaakte penpunt.
‘Wat ben je aan het doen?’ vraagt Mark verwonderd.
Joes reageert niet, maar de raaf krast: ‘Kroa-kroa.’
Als behekst staat Joes recht. Hij gaat op de vitrinekast af en haalt een sleutel boven. De raaf knikt goedkeurend. Joes pakt de opnieuw gevulde inktpot en strooibus uit de kast en neemt die mee naar een tafeltje waar iemand een blad papier heeft laten liggen.
Joes gaat zitten, doopt de ravenpen in de inktpot en begint te schrijven in een handschrift dat het zijne niet is:
Voor de raaf mij tot opgeven dwingt, grijp ik naar mijn pot met inkt,
Scherp ik mijn pen, pretendeer … dat ik het zwarte beest negeer.
De raaf blijft maar naar mij staren, volgt nauwlettend mijn gebaren,
Spreidt zijn vleugels als een arend, stort dan uit de hoogte neer
Als een dief, met klauwen vooruit, gaat hij vliegen met mijn veer.
Schrijven doe ik … nimmer meer.
Na het zetten van de laatste punt, legt Joes de pen neer en neemt de strooibus. Hij schudt wat zand uit over het blad en het lijkt wel toverstof. Terwijl Mark en Peter sprakeloos toekijken, spreidt de raaf zijn vleugels en stijgt op.
Joes knippert met zijn ogen. De betovering is verbroken. Voor hem ligt een blad papier dat op magische wijze veranderde in perkament. De conservator herkent meteen de hand van Edgar Allan Poe in het geschrift.
‘Wat is er gebeurd?’ vraagt Peter die tot dan, net als Mark, aan zijn stoel genageld bleef zitten. Samen lopen ze op Joes af.
‘Ik weet niet wat me overkwam,’ zegt Joes onthutst. ‘Ik verloor plots de controle over mijn lichaam. Ik voelde de aandrang een pen te maken en deze tekst te schrijven.’
‘Ik denk dat we het nu wel aan onszelf kunnen toegeven,’ bromt Mark. ‘We hebben net een paranormale ervaring beleefd.’
‘Zeg je nu dat die raaf een spook was, Mark?’ Het is een retorische vraag. Peter wil alleen de bevestiging dat hij dit alles niet gedroomd heeft.
‘Ik denk … Maar nee, dat kan niet,’ mompelt Joes.
‘Wat kan niet?’ vraagt Mark. ‘We hebben alle drie hetzelfde waargenomen. We hoeven niet bang te zijn dat we elkaar niet zullen geloven.’
‘Ik denk dat de inktpot het fenomeen veroorzaakte. Dit zou wel eens een verloren gegane strofe uit The Raven van Edgar Allan Poe kunnen zijn. Misschien haalde dit fragment de finale versie niet, en was dat niet naar de zin van de inktpot die samen met het gedicht onsterfelijk wilde worden.’
De drie mannen kijken naar de inktpot en de zandstrooier die als bij wonder leeg zijn. Hun kracht is uitgewerkt.
‘Nou, dat bespaart me morgen heel wat werk,’ zegt Joes. ‘Laat ons deze gebeurtenis van de positieve kant bekijken. We hebben er nu een uniek museumstuk bij: een stuk perkament met een voorheen onbekende strofe uit The Raven, geschreven in het authentieke handschrift van niemand minder dan Edgar Allan Poe zelf.’
‘Kunnen we deze hele episode niet beter vergeten?’ stelt Mark voor. ‘Ik denk dat niemand ons zal geloven als we vertellen wat ons overkwam.’
‘Ja,’ valt Peter hem bij. ‘Troost je met de gedachte dat Poe na The Raven toch nog is blijven schrijven, ondanks wat er in het laatste vers van de verloren strofe staat.’
‘Misschien hebben jullie wel gelijk,’ zegt Joes terwijl hij de inktpot en de strooibus veilig terug op hun plaats zet. ‘Laten we dit onder ons houden.’
Nog dezelfde nacht bergt hij het geheimzinnige stuk perkament weg, diep in de archieven van het Centre Céramique.
‘En de raaf?’ vraagt de strooibus nieuwsgierig.
De inktpot lacht: ‘Die komt … nimmer weer!’